Schrijven met Ouariachi #1: Ideeën
Beste lezer,
In het verleden heb ik geregeld cursussen, workshops en masterclasses gegeven over creatief schrijven. Ik wil me daar opnieuw aan gaan wijden maar in een andere vorm dan voorheen. Ik dacht aan een reeks essays over creatief schrijven, verstuurd in de vorm van een wekelijkse nieuwsbrief. (Om dat woord hangt een beetje een 1998-achtig aura, maar vooruit, ik doe het ermee.)
Over schrijven dus, maar ook over lezen: lezen op zo’n manier dat je er voor je eigen geschrijf wat van opsteekt. En over vragen als: waar komen ideeën vandaan? Moet je als schrijver aan de lezer denken? Hoe verhouden autobiografie en fictie zich tot elkaar? Wat is talent eigenlijk? Welke woorden bepalen de impact van een verhaal? Wat is een geslaagd einde?
Ik zal het hebben over technische aangelegenheden, over de psychologie van het lezen, over de emotionele lading van een tekst. Ik wil ook nadenken over mijn eigen schrijverij en daarom zal ik geregeld voorbeelden uit eigen praktijk geven.
Vooralsnog is dit een experiment: mijn ideeën over het schrijven op een rij zetten, op zo’n manier dat anderen er misschien ook wat aan hebben.Dus niet langer getalmd: hier volgt het eerste essay.
Inspiratie: afwachten of najagen?
De concreetste omschrijving die Van Dale geeft voor het woord inspiratie is: ‘ingeving, inval’. Er zit iets passiefs in die woorden: er wordt je wat gegeven, er valt je iets in. Waar valt dat iets dan vandaan? Uit de handen van de Muze? Wie geeft je de inspiratie?
Ik heb het altijd sympathiek gevonden hoe wijlen Renate Dorrestein over het schrijversvak schreef, in haar boeken Het geheim van de schrijver, De blokkade en ten slotte Dagelijks werk. Nuchter, laconiek, technisch. En toch, waar zij het over inspiratie heeft, stijgt een mystieke mist op. Ze houdt er een ‘animistische opvatting over fictie’ op na, geeft ze toe. Het is niet de schrijver die een verhaal verzint, nee, het verhaal is een zelfstandige entiteit die ‘aanklopt’ bij de schrijver.
Volgens Dorrestein zweven verhalen rond ‘als pollen’ en ‘prikkelen ze de neuzen die daar gevoelig voor zijn.’ Verhalen hebben een ‘verlangen’ om verteld te worden. De schrijver die door een bepaald verhaal is uitverkoren als ‘tolk’, moet naar dat verhaal leren luisteren.
Ik wil niemand zijn psychose ontzeggen, maar dit is voor een beginnend schrijver toch niet heel behulpzaam. A.F.Th. van der Heijden kijkt er nuchterder tegenaan. In een essay voor het magazine Literatuur (2004-1) schreef hij eens over de tien vormen van inspiratie die hij onderscheidt, waaronder: ‘Verrassingsinspiratie’ (de klassieke eureka-vorm van inspiratie, de goddelijke inval), ‘Inspiratie opgewekt door het schrijvenderwijs variëren op de thema’s van een voorganger’, ‘Afgedwongen inspiratie’ (rituelen en handelingen ontwikkelen die je in de juiste geestestoestand brengen) en ‘Inspiratie uit plichtsbetrachting’ — die Van der Heijden ‘grand cru inspiratie, de beste die er is’ noemt: zitten en aan het werk, ook als je geen enkel idee hebt. Gewoon maar iets proberen.
Vooral die laatste spreekt me aan. Ben je eenmaal aan het werk, dan komen de invallen vaak vanzelf, opgeroepen door dat wat je schrijft.
Toch is het zo dat een idee je soms wel degelijk uit het niets lijkt ‘in te vallen’. Ik herinner me precies het moment waarop ik de eerste ingeving kreeg voor mijn debuutroman, De vernietiging van Prosper Morèl. Ik was onderweg naar huis — te voet, omdat daags ervoor mijn fiets weer eens gestolen was. Bij het universiteitsterrein rond de Oudemanhuispoort ligt een brug die wel de ‘Fietsenbrug’ genoemd wordt, op de grens van de rosse buurt, waar junks graag hun boodschappen doen én hun inkomen vergaren door fietsen te jatten en en die vervolgens door te verkopen met als voornaamste clientèle armlastige studenten.
Daar op die brug maakte ik zo’n klassieke scène mee: junk komt traag aangefietst, je ziet al van een afstand waar hij mee bezig is, en toen ik naderde kreeg ik het gebruikelijke gesis te horen: ‘Fietssss…’
Mijn eerste impuls was: die kerel van de gestolen mountainbike trekken en er zelf mee vandoor gaan. Hem misschien ook nog een paar beuken tegen zijn bakkes geven, als wraak voor mijn eigen gestolen fiets. Maar hij was alweer de brug afgerold. Onverrichterzake wandelde ik verder, naar huis, waar ik het ogenschijnlijk betekenisloze scènetje meteen op papier zette, omdat ik erdoor geïntrigeerd was.
De vraag die me bezighield was: wat zou iemand die daadkrachtiger — of misschien juist wanhopiger — dan ikzelf was, op dat moment hebben gedaan?
Misschien dit: een gesprekje aanknopen. De junk een geldbedrag bieden voor die fiets, op voorwaarde dat hij mee zou gaan naar een kroeg om te luisteren naar een voorstel. Wat voor voorstel? Welk monsterlijk plan had deze daadkrachtige figuur in gedachten met die junk? En wie wás die daadkrachtige dan wel wanhopige figuur eigenlijk?
Het zijn vragen die naar voren en naar achteren wijzen. Misschien komt inspiratie dáár uit voort: nieuwsgierigheid naar mogelijke verklaringen en potentiële scenario’s. Het ontwikkelen van een verhaal is dan een kwestie van de juiste vragen stellen.
Ruim vier jaar later verscheen dat scènetje met die junk in druk, niet op de eerste pagina van De vernietiging van Prosper Morèl, maar op pagina 405 van de 480: blijkbaar moest er nogal wat aan voorafgaan, want nee, daadkrachtig was Prosper Morèl op dat moment allang niet meer. Wanhopig wel.
Hier komt-ie:
Op de Fietsenbrug, bij de Oudemanhuispoort, deed een junk vergeefse pogingen om een vers gestolen mountainbike te slijten. De lucht lag in golven van scharlaken en amber boven de daken: de sporen van een laffe zon die halverwege de middag al de strijd had opgegeven. Daaronder vertoonde de stad de eerste tekenen van schemering.
Een eindje van de brug af deed Morèl, ijsberend tussen twee universiteitsgebouwen, alsof hij een belangwekkend telefoongesprek aan het voeren was. Onderwijl sloeg hij zo onopvallend mogelijk de verrichtingen van de junk gade. Het was een slechte dag voor diens bedrijfstak. Op zaterdag liepen hier nauwelijks studenten rond – toch zijn belangrijkste afzetmarkt – en de toeristen die in hordes over de brug stroomden, waren te gretig op zoek naar de warme gloed van het red light district om zich met de aanschaf van een rijwiel bezig te houden.
Vorm als ideeëngenerator
Het kan ook anders lopen. Toen ik een eerste versie klaarhad van wat mijn tweede roman, Een honger, had moeten worden, zag ik één ding heel helder: het boek was niet goed. Ik kreeg alleen niet scherp hoe ik het beter kon maken. Het leek me gezond de tekst even te laten rusten.
In de tussentijd moest ik wel wat te doen hebben en ik besloot mijn stilistische palet uit te breiden met wat vingeroefeningen. Ik nam me voor twee korte verhalen te schrijven: eentje in een heel kale, ‘Hollandse’ stijl en eentje in een alle kanten op waaierende, exuberante stijl. Voor dat tweede verhaal zag ik een personage voor me wiens hoofd overliep van alle informatie die hij de hele dag binnenkrijgt via de verschillende mediakanalen. Een chaotische maar vrolijke vertelling.
Het andere verhaal moest daar het tegenovergestelde van zijn. Ingetogen. Er moest eigenlijk niks gebeuren. Misschien een personage met een oersaaie, geestdodende baan. In zijn pauze wandelt hij elke dag hetzelfde rondje over een grauw bedrijventerrein.
Ja, het moest iemand zijn die zó weinig meemaakt, dat zelfs de geringste, lulligste gebeurtenis zijn leven al op z’n kop zet. Een ontmoeting, bijvoorbeeld. Of misschien vindt hij iets, langs de kant van de weg, tijdens een van zijn wandelingen.
Wat vind je zoal langs de kant van de weg?
Hop, daar dook — waarschijnlijk via die woorden ‘langs de kant van de weg’ — een herinnering op aan lang geleden. Menig zomervakantie bracht ik met mijn ouders en zus door in Marokko. Meestal verbleven we bij een oom die een boerderij bestierde net buiten de bloedhete, oostelijke stad Oujda, vlakbij de grens met Algerije. Mijn oom woonde daar met zijn gezin én mijn oma. Om vanuit de stad de boerderij te bereiken, moest je de asfaltweg verlaten, een spoorbaan oversteken en daarna een kronkelende, onverharde weg afleggen over braakliggend terrein. Terwijl de stofwolken opbloemden achter onze traag voorthobbelende Peugeot kwamen we langs een open riool, langs maïsvelden, langs vervallen huizen, lang geleden door de bewoners verlaten, en ik denk dat het een kwartier duurde voor we eindelijk de boerderij bereikten.
Regelmatig reden we naar de stad. Om boodschappen te doen, door de souk te slenteren of op een terrasje te hangen. Op een dag viel het oog van mijn zus, net voordat we de spoorwegovergang bereikten, op iets vreemds langs de kant van de weg. Mijn vader bracht de auto tot stilstand. Daar, in dat barre niemandsland, had iemand een doos met kittens neergezet. Gewoon om er vanaf te zijn? Of in de hoop dat iemand ze mee zou nemen?
Mijn zus en ik vertederd. We wilden ze meenemen, die scharminkeltjes, maar dat kon niet. We waren hier maar tijdelijk. Er eentje meenemen naar Nederland zou bovendien niet getolereerd worden door onze agressieve, witte kater des huizes aldaar. Nee, ze moesten maar blijven liggen in die doos, in de hoop dat iemand anders ze wél mee zou nemen.
We brachten ze melk, meen ik me te herinneren. Hoe vaak we ze bezochten: geen idee, ik herinner me alleen de afloop. Dat we op een ochtend, misschien zelfs al de ochtend nadat we ze vonden, opnieuw bij die spoorwegovergang arriveerden en een bloedbad aantroffen. Wie had hier zo huisgehouden? Een roofvogel? Een hyena? Ratten?
We zouden er nooit achterkomen, maar die doos met kittens langs de kant van de weg zette zich vast in mijn geheugen en dook een kwart eeuw later op toen ik aan dat korte verhaal wilde beginnen. Ik noteerde:
Iemand had een mand met kittens langs de kant van de weg gezet. Rossige, grijs-witte, cyperse. Wie deed zoiets? Op een bedrijventerrein nog wel, waar de vindkans minimaal was. Waarom geen advertentie geplaatst? Kittens, gratis af te halen.
Negen maanden later leverde ik bij mijn uitgever het manuscript in van een roman genaamd Vertedering, waarvan de bovenstaande zinnen nog altijd de eerste alinea vormen. Een roman die niet uit goddelijke inspiratie was voortgekomen, maar uit het nuchter overwegen van stilistische en inhoudelijke verhaalmogelijkheden plus een via navolgbare associatie bovengekomen jeugdherinnering. Zo kon het dus blijkbaar ook.
Drie ideeën per dag
Kun je inspiratie afdwingen? Ik heb eens voor een schrijfcursus een opdracht bedacht voor cursisten die klaagden dat ze geen goede ideeën kregen. Het is vooral een kwestie van opletten, om je heen kijken, alert zijn. De krant niet gedachteloos lezen, maar nieuwsberichten toetsen op het mogelijke verhaal dat erachter zit.
Schrijver P.F. Thomése kwam eens in de krant een kort berichtje tegen over een man die een meisje van de verdrinkingsdood redde en haar vervolgens jarenlang misbruikte. Het leidde tot zijn roman De weldoener.
Heel wat krantenlezers met schrijfambities moeten dat berichtje ook gezien hebben, en toch zijn zij niet op het idee gekomen er een roman op te baseren. Hoe zit dat? Blijkbaar is Thomése iemand die op basis van heel summiere informatie mogelijkheden voor een compleet verhaal ziet. Dat is iets wat je kunt ontwikkelen: door de krant met die gedachte in je hoofd te lezen, als een roofdier op zoek naar zijn prooi, en je, juist bij beknopte berichtjes, af te vragen welk mogelijk verhaal erachter schuilt.
Concreet kwam die opdracht aan mijn cursisten hierop neer: neem aan het eind van de dag een kwartiertje de tijd om na te denken over wat je allemaal hebt meegemaakt, gezien, gelezen, bekeken. Het maakt niet uit hoe klein of schijnbaar onbeduidend: een telefoongesprek waarin je een roddel te horen kreeg, een scène uit een film die indruk maakte, een fragment van een schilderij, iemand met een markante kop in de trein, een ergernis.
Noteer op basis daarvan drie verhaalideeën.
Als ik dit voor mezelf doe, krijg ik vandaag dit resultaat:
Idee 1
Ik liep op straat en vanuit een boom kwam een stuk van een tak naar beneden vallen, bijna op mijn kop. Zo verteld is dat echt géén verhaal, maar stel nou dat het stukje tak een grote, dikke tak was, of misschien wel de hele boom. Of iets anders wat van bovenaf op je hoofd belandt. Is dat een verhaal?
Ik moet meteen denken aan de openingsalinea van Tom McCarthy’s roman Remainder: ‘About the accident itself I can say very little. Almost nothing. It involved something falling from the sky. Technology. Parts, bits. That’s it, really: all I can divulge. Not much, I know.’
Dit is totaal vaag, maar dat is net het punt: er viel iets op het hoofd van de verteller en de verantwoordelijken voor dit ongeluk hebben hem een schadevergoeding van miljoenen aangeboden op voorwaarde dat hij zwijgt over de exacte aard van het ongeluk. De rest van de roman gaat over wat de verteller met die miljoenen uitspookt.
Iets wat uit de lucht valt, op iemands hoofd: een uitstekend beginpunt voor een verhaal.
Idee 2
Ik las een berichtje over de nasleep van het nieuws rond de zoveelste arts die bij vruchtbaarheidsbehandelingen zijn eigen zaad gebruikte om ‘wensmoeders’ te bevruchten. Dat zijn afgrijselijke verhalen, maar als schrijver denk ik toch: daar zit veel in.
Wat voor verhaal er eventueel uit zo’n bericht kan voortvloeien, is afhankelijk van het perspectief dat je kiest. Dat van de wensmoeder die beseft dat zij is opgelicht en dat in haar zo vurig gewenste kind het dna van een oplichter zit? Het perspectief van het kind zelf dat hier op een dag achter komt? Wat doet zo’n ontdekking over je afkomst met je? Wat gaat hij of zij ondernemen om met die ontdekking om te gaan? En dan is er natuurlijk het perspectief van de dader. Wat bezielt zo iemand? Vier artsen werden bij naam genoemd in het nieuwsbericht, eentje van hen had zelfs minstens 81 kinderen verwekt. Wat is de aantrekkingskracht van zo’n misdaad? Wat gebeurt er in het hoofd van zo’n man?
Zware materie, maar niemand heeft ooit beweerd dat literatuur alleen maar over vrolijke zaken mag gaan.
Idee 3
Ik ontving een e-mail die om een of andere reden niet automatisch in mijn spam-folder terecht was gekomen, terwijl die daar wel hoorde. ‘Vaše registrace na serveru soldato.cz,’ luidde het onderwerp. Volgens Google Translate: ‘Uw registratie op de soldato.cz-server’. In het bericht zelf staat het Engelstalige zinnetje: ‘You have unread messages (4) from Rita!’
Duidelijk: spam.
Maar voor ik tot die ontdekking kwam, bleef ik aan dat nog onvertaalde onderwerp haken. Vaše registrace na serveru soldato.cz. Mijn hoofd had besloten dat het een oproep was me op te geven als soldaat om te gaan vechten in Oekraïne.
Die gedachtenkronkel bracht me op de recente nieuwsberichten over Europeanen, ook Nederlanders, die zich aansloten bij het vreemdelingenlegioen. Zou ikzelf tot zoiets bereid zijn als iemand een dringend beroep op me deed? Of wat als iemand je ongevraagd opgeeft voor zoiets en ‘ze’ komen je op een dag halen?
‘Maar het is een misverstand!’
Daar valt prima een verhaal van te maken. Een personage dat ongewild, via een misverstand, misschien wel een grap van collega’s, in een oorlog belandt. Kafka zou ermee uit de voeten kunnen.
Het lijkt misschien geforceerd, om op zo’n manier verhaalideeën te verzamelen. Maar waarom zou het ‘natuurlijk’ moeten gaan? Ik kijk er wellicht wat nuchter tegenaan omdat ik naast romans ook columns schrijf: elke week heb ik een nieuw idee nodig, en liever nog twee of drie ideeën die in de column aan elkaar verbonden kunnen worden. Elke dag lees ik de krant en verzamel ik onderwerpen voor Columnschrijfdag. Zodra je een deadline hebt, is het afgelopen met wachten tot de inspiratie als manna uit de hemel in je mond neerdwarrelt.
Bovendien: als je dit een maand lang elke dag doet, heb je op het eind bijna honderd ideeën genoteerd. Daar zal toch wel iets bruikbaars tussen zitten?
Probeer het eens.
Volgende week een nieuw essay. Dan zal het gaan over het uitwerken van een idee tot een heus verhaal.
Hartelijke groet,
Jamal Ouariachi