Schrijven met Ouariachi #9: De psychologie van religie met Graham Greene
Hallo schrijf- en leesvrienden!
Deze aflevering van ‘Schrijven met Ouariachi’ komt een weekje later dan ik van plan was. Met een kind in huis dat zes weken lang niet naar school gaat, blijkt het halen van deadlines een illusie die me recht in het gezicht uitlacht. De realpolitiker in mij heeft daarom besloten: tijd voor een zomerstop. De eerstvolgende editie verschijnt zondag 28 augustus!
Een illusie die me uitlacht… Je zou dat het thema van het nu volgende essay kunnen noemen: het niet-bestaande dat tóch een effect heeft in wat we de ‘realiteit’ noemen. God, kortom. Ik ga het daarover hebben aan de hand van Graham Greene’s roman The End of the Affair (1951): een duister verhaal over, inderdaad, een liefdesaffaire, maar ook: over een bekering.
Ik citeer uit de Engelstalige uitgave; er is ook een Nederlandse vertaling beschikbaar, verschenen in de mooie Perpetua-reeks.
Religie in de Nederlandse letteren
Zou een boek als The End of the Affair in het jaar van verschijnen, 1951, op een warm onthaal hebben kunnen rekenen als het door een Nederlandse auteur was geschreven?
Ik betwijfel het… Religie en de Nederlandse literatuur: dat is geen lekkere combinatie. Het calvinisme heeft hier eeuwenlang zo hevig huisgehouden dat het verzet, plusminus vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog, gigantisch was, ook — of misschien wel: vooral — in de letteren.
Jan Wolkers, Maarten ’t Hart, Jan Siebelink, Franca Treur: de ontworsteling aan een beklemmend, in zichzelf gekeerd religieus milieu is in Nederland bijna een genre. En hoewel de twee laatstgenoemde auteurs mild zijn over hun achtergrond, tonen hun bekendste werken — respectievelijk Knielen op een bed violen en Dorsvloer vol confetti — de religieuze mens, bedoeld of onbedoeld, toch als een freak of nature. Inmiddels is ook de islam tot het genre toegetreden, en wordt een schrijver als Lale Gül op handen gedragen, als een martelaar van het anti-religieuze vrije woord.
Toen Oek de Jong in 1993 de novellen ‘De geit’ en ‘De inktvis’ uitbracht, waarin hij op een niet-afkeurende wijze speelde met religie, spiritualiteit en mystiek, werd hij door de literaire kritiek genadeloos afgefakkeld. Alleen Gerard Reve kon decennia lang de katholiek uithangen in een ontkerstenend Nederland, maar dan wel met zo veel vette ironie, dat niemand ervan uit ging dat hij serieus was.
Ik ben atheïst tot in mijn vezels, maar religie heeft me wel altijd geïnteresseerd — óók als onderwerp van literatuur. Misschien wel juist omdat religie en literatuur zich zo dikwijls met hetzelfde bezighouden: de grote zijnsvragen. Waar komen we vandaan? Wat is een zinvol leven? Wat betekent de dood? (In zijn verzameling lezingen Zelf schrijver worden noemt Gerard Reve religie en kunst tweelingzusters: ‘Op beide is dezelfde definitie van toepassing. Beide, kunst en religie, zijn gestileerd menselijk handelen (of een produkt daarvan) dat een ontroering teweegbrengt.’)
Dat de religieuze neiging in de mens ontembaar is, blijkt wel uit het feit dat telkens opnieuw grote groepen soortgenoten de werkelijkheid in de steek laten voor verhalen die een zinvoller verband bieden dan de louter rationele: zie de populariteit van homeopathische kwakzalvers, van leven in het nu-goeroes, en ja, ook van complotdenkers.
Mij interesseert die religieuze neiging, de psychologie ervan, de literaire mogelijkheden. Hoe fascinerend en meeslepend de romans van afvalligen ook kunnen zijn — het woedende getrap van de eenling die zich aan de knoet van het protestantisme of de islam ontworstelde —, over de religieuze neiging vertellen zulke verhalen ons niets.
Al heel wat jaren lang ben ik dol op het boekje — ik noem het hier gewoon maar een roman — Hayy ibn Yaqzan van de filosoof Ibn Tufayl, die leefde in het twaalfde-eeuwse, islamitische (‘Moorse’) Andalusië. Ultrakort: ene Hayy ibn Yaqzan wordt, als het ware uit het niets, geboren op een onbewoond eiland. Gedurende zijn jeugd lukt het de pientere jongen om op eigen houtje de wetten van de natuur te doorgronden, puur dankzij zijn goede verstand, zijn nuchtere observaties en zijn redeneervermogen. Uiteindelijk blijken biologie, natuurkunde en chemie niet voldoende om de wereld geheel te begrijpen, en via een combinatie van toevalligheden en experimenten, bereikt Hayy op zeker moment een mystieke staat waarin hij God leert kennen.
Ik hoef niet in die God te geloven om geïntrigeerd te zijn door de manier waarop iemand tot zijn religieuze of mystieke denkbeelden komt.
In The End of The Affair schetst Graham Greene zo’n proces. Een pijnlijk proces is het in zijn wereld, een proces dat vooral veel verdriet veroorzaakt…
The End of the Affair
The End of the Affair telt 160 pagina’s en is opgebouwd uit vijf ‘boeken’. Die boeken zijn weer onderverdeeld in hoofdstukken. Het verhaal wordt hoofdzakelijk verteld vanuit het perspectief van de Britse schrijver Maurice Bendrix.
In de eerste twee boeken leren we dat Bendrix jarenlang, van de zomer van 1939 tot en met 16 juni 1944, een geheime relatie heeft gehad met Sarah Miles, echtgenote van de hoge ambtenaar Henry Miles. De affaire eindigt abrupt. Bendrix is er — inmiddels ruim anderhalf jaar na dato — nog steeds kapot van. Op een regenachtige avond in januari 1946 treft hij in het stadspark waaraan hij woont, Henry aan: de bedrogen echtgenoot, die nooit door heeft gehad dat de omgang tussen Sarah en Bendrix méér was dan alleen vriendschap.
Daar Sarah zich de laatste tijd vreemd gedraagt, heeft Henry het idee opgevat een privédetective in te schakelen om haar gangen na te gaan. Maar hij aarzelt, schaamt zich. Bendrix biedt aan námens hem de privédetective te bezoeken, een plan dat Henry van de hand wijst. Hij besluit het hele detective-plan af te blazen.
Maar Bendrix, die ook tijdens zijn affaire met Sarah al onuitstaanbaar jaloers was, krijgt het idee niet meer uit zijn hoofd. Zonder Henry te verwittigen besluit hij de privédetective alsnog te bezoeken en in te schakelen. Eén keer per week ontvangt hij een mondelinge rapportage. Alles lijkt erop te wijzen dat Sarah inderdaad een nieuwe minnaar heeft.
Tot op dit punt is The End of the Affair vooral een uitstekende roman over overspel en jaloezie. Knap gecomponeerd. Spannend door die detective-constructie. Indrukwekkend door de scherp geschetste psychologie van Bendrix: zijn ongeneeslijke bitterheid om wat voorbij is en de daaruit voortvloeiende droeve grondtoon van de roman. Maar ook: Bendrix is de minnaar die zélf jaloers was en is — Greene laat mooi zien hoe dat dan werkt in een mensenhoofd: morele zuiverheid eisen van een ander terwijl je je zelf immoreel gedraagt.
Die jaloezie van Bendrix is hardnekkig, het hele boek is ervan doordesemd. Al vroeg in hun affaire meent Bendrix uit de handigheidjes die Sarah bedenkt om hun geheim te verhullen, te kunnen concluderen dat zij dit vaker heeft gedaan, dat ze vaker een affaire heeft, dat hij misschien zelfs op dit moment niet de enige is, dat hij slechts de favoriete-minnaar-van-het-moment is. En het maakt hem gek (terwijl we later zullen ontdekken dat hij ongelijk heeft).
Aan het eind van het tweede boek verandert alles. De privédetective heeft de hand weten te leggen op een dagboek van Sarah. Als Bendrix dat leest, blijkt het ‘not what I was expecting’, sterker nog, het dagboek bevat ‘the complete answer’. Dat zijn nogal kwalificaties. Weet Graham Greene die waar te maken in Boek Drie?
Nou en of.
Bombardement
Een cruciale scène in The End of the Affair speelt zich af op 16 juni 1944. Klein zijpaadje: 16 juni staat onder literatuurnerds bekend als Bloomsday — de dag ter ere van James Joyce en het hoofdpersonage uit diens roman Ulysses, Leopold Bloom. Het lijkt me vrij waarschijnlijk dat Greene deze verwijzing bewust geplant heeft — ook in Ulysses is overspel een prominent onderwerp — maar het kan net zo goed toeval zijn. Hoe dan ook, de 16e juni dus, 1944, Londen: enkele dagen eerder zijn de Duitsers begonnen met V1-bombardementen (‘robots’ noemt Bendrix deze onbemande bomvliegtuigjes).
In Boek Twee heeft Bendrix al zijn verslag van de gebeurtenissen van die dag gegeven: tijdens een bombardement bedrijven hij en Sarah de liefde. Na afloop beseffen ze dat ze misschien toch maar eens dekking moeten zoeken. Bendrix zal controleren of zijn hospita in de schuilkelder zit — dat zou affaire-technisch niet zo handig zijn, namelijk. Terwijl hij onderweg terug is van zijn verkenningstocht, slaat in het aanpalende pand een V1 in. Chaos. De voordeur wordt uit zijn hengsels geblazen en komt op Bendrix terecht. Na enkele ogenblikken bewusteloos te zijn geweest, komt hij bij zinnen, min of meer ongehavend, en weet hij zich onder de deur vandaan te bevrijden. Terug in zijn slaapkamer treft hij Sarah geknield aan.
‘That was a close one,’ zegt hij nuchter,
‘Oh God…,’ zegt Sarah, ‘you’re alive.’
‘You sound dissappointed,’ zegt Bendrix.
Hij wil weten wat ze deed toen hij binnenkwam, Sarah vertelt dat ze aan het bidden was. Want na de inslag van de V1 was zij naar beneden gerend en had Bendrix aangetroffen onder die deur, er zeker van dat hij dood was.
Sarah moet inmiddels toch echt eens naar huis. Bendrix wil haar bij zich houden, zijn paranoïde jaloezie speelt weer op. Sarah probeert hem gerust te stellen: ‘You needn’t be so scared. Love doesn’t end. Just because we don’t see each other…’ En ze zegt: ‘My dear, my dear. People go on loving God, don’t they, all their lives without seeing Him?’
Ze vertrekt. Bendrix hoort niets meer van haar. Hij houdt nog dagenlang hoop, maar Sarah blijkt de stad uit te zijn gevlucht. Het wordt hem duidelijk dat de affaire ten einde is. In zijn soms aan het suïcidale grenzende verdriet denkt hij aan die teleurgestelde blik op Sarah’s gezicht toen hij het V1-bombardement had overleefd. Hij raakt ervan overtuigd dat ze toen al een andere minnaar had, en dat ze op de dood van Bendrix hoopte zodat ze zonder gewetensbezwaren aan haar nieuwe affaire kon beginnen. Het is een gedachte die hem van zelfmoord weerhoudt: hij gunt Sarah niet alsnog zijn dood.
Belofte
In Boek Drie lezen we de scène van het bombardement opnieuw, nu vanuit Sarah’s perspectief, opgetekend in haar dagboek.
Na de inslag van de V1 rent ze naar beneden, op zoek naar Bendrix. Die ligt dus inderdaad onder die deur, alleen zijn hand komt er onderuit. Ze raakt de hand aan en is er zeker van dat het de hand van een dode is. ‘When two people have loved each other, they can’t disguise a lack of tenderness in a kiss, and wouldn’t I have recognized life if there was any of it left in touching his hand?’ Achteraf zal ze concluderen dat ze op dat moment hysterisch was. Maar hoe het ook zij: ze is er zeker van dat Bendrix dood is.
Terug in de slaapkamer doet ze iets wat ze nooit eerder gedaan heeft, niet eens als kind: ze knielt en wil bidden maar ze weet niet wat te zeggen. Het enige wat ze zeker weet, is dat Maurice (Bendrix) dood is: ‘He would never have the chance to be happy again. With anybody I thought: somebody else could have loved him and made him happier than I could, but now he won’t have that chance.’
En dan volgt deze allesbepalende passage:
‘I knelt and I put my head on the bed and wished I could believe. Dear God, I said—why dear, why dear?—make me believe. I can’t believe. Make me. I said, I’m a bitch and a fake and I hate myself. I can’t do anything of myself. Make me believe. I shut my eyes tight and I pressed my nails into the palms of my hands until I could feel nothing but the pain, and I said, I will believe. Let him be alive, and I will believe. Give him a chance. Let him have his happiness. Do this and I’ll believe. But that wasn’t enough. It doesn’t hurt to believe. So I said, I love him and I’ll do anything if you’ll make him alive, I said very slowly, I’ll give him up for ever, only let him be alive with a chance, and I pressed and pressed and I could feel the skin break, and I said, People can love without seeing each other, can’t they, they love You all their lives without seeing You, and then he came in at the door, and he was alive, and I thought now the agony of being without him starts, and I wished he was safely back dead again under the door.’
Dus ja, Sarah was ‘teleurgesteld’, op z’n zachtst gezegd, maar om een heel andere reden dan Bendrix vermoedde. Haar belofte, haar krankzinnige, bijgelovige belofte aan God noopt haar ertoe Bendrix te verlaten.
Wat Graham Greene hier doet is tonen hoe het irrationele toe kan slaan op momenten van diepe wanhoop, maar geraffineerder nog: zelfs als de bron van de wanhoop verdwijnt (Bendrix blijkt niet dood), verliest het irrationele zijn macht niet. Je kunt een christen op duizenden onvolkomenheden in de Bijbel wijzen, tegenstrijdigheden, onfeitelijkheden, onwetenschappelijkheden, noem het allemaal maar op: het geloof raakt daar niet door aangetast — niet per se. Mensen vallen van hun geloof, ja, maar een hoop mensen doen dat niet, en zo zijn bestaan er ook ongelovigen die zich op volwassen leeftijd overgeven aan een god waar ze tot dan toe niet in geloofden.
Dat is wat hier met Sarah gebeurt. Haar grote liefde ligt onder het puin. Ze bidt om een wonder. Ze biedt God een tegenprestatie aan. En het wonder — dat geen wonder ís — geschiedt.
Verzet
De hele rest van The End of the Affair gaat over Sarah’s gevecht tégen het geloof. Ze wil er niet aan. Ze wil onder haar belofte uitkomen. Ze consulteert een atheïstische prediker (‘I thought, if only he could convince me that you don’t have to keep a promise to someone you don’t believe in’), ze probeert nieuwe affaires uit, maar krijgt Bendrix niet uit haar hoofd, en ondertussen groeit haar geloof én blijft ze zich ertegen verzetten. Ze dreigt God dat ze zichzelf zal laten gebruiken door mannen: ‘Will you like that any better than if I break my promise? […] I’m going to rob you, God, of what you love most in me’.
Maar ook met mannen verkeren biedt geen oplossing. Want ze kan daar niet meer van genieten. ‘I can’t hurt you if I don’t get any pleasure from it,’ zegt ze tegen God.
Uiteindelijk breekt haar verzet tegen het geloof. In haar laatste brief aan Bendrix, vlak voordat ze sterft aan een longontsteking, schrijft ze: ‘I’ve caught believe like a disease. I’ve fallen into belief like I fell in love. […] I fought believe longer than I fought love, but I haven’t any fight left.’
Sarah’s verzet tegen het geloof maakt dat The End of the Affair geen zijig boek is over een bekering, met opzichtige evangelische bijbedoelingen. Integendeel. De roman toont een verlangen dat veel mensen voelen: een verlangen naar iets hogers, maar tevens: de haat jegens dat verlangen, de afkeer ervan, de angst ervoor, misschien wel.
Religie is niet mooi, in The End of the Affair. God is een wrede sadist, dat vindt zelfs Sarah, maar om iets te kunnen haten moet dat iets wél bestaan, en dat is het onmogelijke dilemma waar de personages in deze roman mee worstelen, want ook Bendrix — hoe ongelovig hij ook mag zijn — moet zich op een of andere manier verhouden tot de God die zijn grote liefde van hem heeft weggenomen. Op de een-na-laatste pagina van het boek richt hij zich, in gedachten, tot God:
‘I hate You, God, I hate You as though You existed.’
Vond je dit essay de moeite waard? Dan kun je bijvoorbeeld:
– je waardering in valuta uitdrukken, via een donatie
– een wervend tekstje op sociale media posten
– deze nieuwsbrief doorsturen naar potentieel geïnteresseerde vrienden
Ik hou hoe dan ook van jullie!
En tot slot: heb je vragen over de essays? Zijn er onderwerpen die je graag eens aan de orde zou zien komen? Zijn er concrete problemen waar je zelf mee kampt bij het schrijven? Laat het me weten en ik kom er in een van de volgende essays op terug.
Tot eind augustus!
Jamal Ouariachi
(PS: heb jij mijn nieuwe roman Herfstdraad al gelezen? Bestel hier je exemplaar, of doe er eentje cadeau!)