Schrijven met Ouariachi #11: In het zenuwstelsel van de lezer doordringen: Lijfelijk Schrijven
Hallo lezers,
Hoe voelen jullie je? Heb je ergens een wondje? Spierpijn? Jeuk? Een etterende zweer?
Heb je een droge mond en snak je naar een glas water? Of ben je moe en zou je baat hebben bij een kop koffie? Of is het borreltijd en zou een goed glas wijn er wel ingaan?
Hoe zou je zulke sensaties onder woorden brengen? Daarover gaat deze nieuwe aflevering van ‘Schrijven met Ouariachi’: lijfelijk schrijven.
In je broek
Aan het begin van Connie Palmens roman I.M. komen twee prille geliefden — de personages Connie Palmen en Ischa Meijer — elkaar toevalligofniettoevallig op straat tegen en poepen gelijktijdig in hun broek.
I.M. is een roman met een hoog autobiografisch gehalte. Wellicht om die reden is er veel te doen geweest over de vraag: is dit nou echt gebeurd of niet? Kán toch bijna niet, twee volwassen mensen die tegelijkertijd in hun broek poepen? Onmogelijk!
Het doet er niet toe. Verzonnen of niet, Palmen heeft deze scène geselecteerd als openingsscène, en die openingsscène hakt er meteen goed in.
Hij sluit de voordeur van de Reestraat af als ik vanaf de Prinsengracht de hoek om kom. We blijven allebei verstard staan, kijken elkaar aan en zeggen niks. Hij wou naar mij toe en ik naar hem, dat weten we. Zonder me van tevoren te waarschuwen wijkt mijn kringspier uit elkaar en ik doe het in mijn broek. Tegenover me spreidt hij zijn benen, grijpt naar zijn kont en roept verbaasd uit dat hij in zijn broek heeft gepoept.
Het gekke is: technisch gezien vind ik deze scène slecht geschreven. De sensatie van in je broek poepen — die elke volwassene waarschijnlijk wel ergens diep in zijn geheugen opgeslagen heeft liggen — wordt door de auteur nergens opgeroepen. Dat warme, kleverige gevoel. De geur die zich vermoedelijk al snel begint te verspreiden. Waar is de schaamte die als heet water door je aderen stroomt op zo’n intens gênant moment? En wat betekent dit, voor de intimiteit van twee prille geliefden, die normaal gesproken zo lang mogelijk voor elkaar verborgen proberen te houden dat ze wezens zijn met fysieke eigenschappen zoals de noodzaak tot stoelgang?
Palmen doet geen poging zulke gewaarwordingen op te roepen.
De scène lijkt een zuiver symbolische functie te vervullen, en in die zin werkt deze passage, maar toch vind ik het jammer.
Lijfelijk schrijven
Ik ben een liefhebber van literatuur waarin de sensaties die personages ervaren bij de lezer worden opgewekt. Dat de lezer opgewonden raakt van een seksscène. Dat de lezer brandende ogen krijgt van een droevige passage — zonder dat het kitscherig wordt, zonder dat goedkoop sentiment de traanklieren opendraait. Ik wil dat de lezer walgt van een opgeroepen geur of de beschrijving van hoe je na twee weken vakantie ontdekt dat je vergeten bent de groentela van de ijskast leeg te halen voor vertrek en hoe je daar nu iets zachts en slijmerigs uitvist dat je eerst nauwelijks kunt identificeren en dan ineens beseft wat het is: een slappe rottende komkommer. Ik hou van literatuur die de lezer tot bijna fysieke ergernis drijft wanneer een hoogst irritant personage komt binnenwandelen (o nee, daar heb je hém weer!). Ik hou van literatuur die het drinken van een glas ijskoude wodka zo beschrijft dat ik meteen naar de slijterij wil rennen voor een fles Stolichnaya.
In Will Storr’s uitstekende boek The Science of Storytelling haalt de auteur neurowetenschappelijk onderzoek aan waaruit geconcludeerd kan worden dat woorden die betrekking hebben op reuk, tastzin, smaak en gehoor daadwerkelijk de neurale netwerken activeren die betrokken zijn bij zulke sensaties in het echte leven. Daarom kan een goed geschreven tekst ons ‘raken’, bijna letterlijk: de ervaring van geraakt worden is een simulatie in ons brein, maar voor de bezitter van dat brein is het verschil tussen ‘echt’ en simulatie soms nauwelijks te onderscheiden. En dus kunnen we misselijk worden van iets wat we lezen, of bang met een écht verhoogde hartslag, of kwaad, of hongerig, of geil.
In de roman Machten der duisternis van Anthony Burgess gaat de hoofdpersoon tijdens een bezoek aan Rome eten bij ‘da Piperno, een joods restaurant […], bekend vanwege zijn artisjokken en een nagerecht dat de ballen van opa heette.’ Uiteraard komt dat aan het eind van de maaltijd ter tafel. ‘Het was een zoet gerecht: room, verpakt in luchtig deeg en kort ondergedompeld in heet vet, kleine orchideeachtige kluitjes die met pruimenjam werden opgediend.’
En ik denk als lezer: doe mij een portie van die ballen!
In een interview met The Paris Review zegt de Amerikaanse schrijver Kurt Vonnegut: ‘Toen ik schrijfles gaf vertelde ik mijn studenten dat ze hun personages van begin af aan iets moesten laten willen, al is het maar een glas water. Personages verlamd door de betekenisloosheid van het moderne leven hebben nog altijd af en toe behoefte aan een slokje water. Een van mijn studenten schreef een verhaal over een non bij wie een stukje flosdraad vastzat tussen haar linker onderkiezen, en de hele rest van de dag kreeg ze dat maar niet weg. Dat vond ik prachtig. Het verhaal ging over veel belangrijker onderwerpen dan flosdraad maar wat de lezer aan het lezen hield, was de vraag wanneer dat stukje flosdraad eindelijk zou loskomen. Niemand kan dat verhaal lezen zonder met een vinger in zijn eigen mond rond te vissen.’
Dat bedoel ik. De lezer moet zich zijn eigen lijf gewaar worden.
In het korte verhaal ‘The Snail-Watcher’ voert Patricia Highsmith een beurshandelaar op genaamd Peter Knoppert, die op een avond in de keuken een schaaltje slakken aantreft, bedoeld voor het avondeten. Hij ziet twee van die beestjes paren en raakt gefascineerd door de sensualiteit van hun bewegingen. Hij verbiedt de kok om de slakken als maaltijd te bereiden. In plaats daarvan neemt hij het schaaltje mee naar zijn studeerkamer, hevelt de slakken over naar een grote bak met wat vochtige aarde. Al snel leggen de slakken eitjes en na een poosje komen die uit, tot Knopperts hevige verrukking: ‘Every one of the seventy or more eggs in the pit came miraculously alive.’ — een zinnetje als een dreigement.
Knopperts fascinatie wordt een obsessie. Hij installeert terraria voor de diertjes, steeds meer ladingen eitjes komen uit. Het worden er honderden, duizenden. Ze blijven allang niet meer braaf in hun terraria maar glijden door de hele studeerkamer, die Knoppert inmiddels angstvallig gesloten houdt voor buitenstaanders.
Ondertussen wasemt de studeerkamer over de hele bovenverdieping een ‘stale, fishy smell’.
Dan krijgt Knoppert het een tijdje zo druk op zijn werk dat hij zich wekenlang niet in de studeerkamer waagt. En als hij dan eindelijk toch weer eens een kijkje neemt… nu ja, dat ga ik niet verklappen, maar laat ik het zo zeggen: het zou interessant zijn om de gezichten te filmen van lezers die de laatste alinea’s van dat verhaal lezen. Ik voorspel dat op die gezichten de mond de onmiskenbare trek van walging vertoont en de oogleden zich ietwat samenknijpen onder gefronste wenkbrauwen.
Lees dat verhaal en ervaar wat woorden met een mensenlijf kunnen doen.
‘Corn and peanuts’
Het meest extreme voorbeeld van lijfelijk schrijven dat ik ken, is het verhaal ‘Guts’ van de Amerikaanse auteur Chuck Palahniuk. Het maakt deel uit van de roman Haunted maar het is ook los gepubliceerd in Playboy. Je kunt het online lezen en hoewel ik een tegenstander ben van het kinderachtige fenomeen trigger warnings, is dit verhaal toch wel van een andere orde en verdient misschien een kleine waarschuwing voor lezers met een zwakke maag.
Tijdens boektournees heeft Palahniuk het verhaal vaak voorgedragen en regelmatig vielen daarbij mensen flauw. De teller staat inmiddels geloof ik op 73 flauwvallers in totaal, soms een aantal tegelijk op één avond.
Ik ga er verder niet te veel over zeggen: je moet het maar lezen — en als je eenmaal een beetje bent bijgekomen, lees het dan nog eens en bestudeer hoe Palahniuk dat nou doet, die hevige fysieke ervaringen bij de lezer oproepen. (Als je géén fysieke reacties vertoont bij het lezen van dit verhaal, is het misschien eens tijd om een psychiater te raadplegen.)
Het begint al meteen met het eerste woord: ‘Inhale.’ Je krijgt als lezer de opdracht: ‘Take in as much air as you can.’
Inhale — een imperatief, een actief werkwoord, en daar maakt de schrijver veel gebruik van: specifieke, actieve werkwoorden. Je zou eens van een paar alinea’s de werkwoorden kunnen onderstrepen, en dan zie je wat ik bedoel, dan zie je hoe deze schrijver tempo en zeggingskracht in zijn verhaal bouwt met behulp van werkwoorden.
‘Guts’ bestaat in wezen uit drie anekdotes. De eerste is ongemakkelijk maar relatief onschuldig. De tweede raakt al snel aan het onverdraaglijke, waarschijnlijk vooral voor mannelijke lezers, en dan weet je al dat het derde verhaal het ergst gaat worden.
De humor waarvan de vertelling doorspekt is, de droge tussenzinnetjes, dat alles maakt het alleen maar pijnlijker. De grap over het eten van calamari is niet alleen grappig, maar ook huiveringwekkend omdat je als het ware in je mond voelt wat daarmee beschreven wordt. En ikzelf kan in ieder geval nooit meer calamari eten zonder aan ‘Guts’ te denken.
(Op YouTube kun je een video-opname bekijken van Palahniuk die ‘Guts’ voorleest: let daarbij eens op wat de woordvolgorde voor impact heeft op het publiek. Dat zinnetje over calamari vind je op 23:01 — merk op hoe Palahniuk de zin rekt, hoe die opbouw ‘never, ever’ het verschrikkelijke nog een klein beetje uitstelt, en hoe dan pas als laatste dat woord calamari wordt uitgesproken, meteen gevolgd door een luide lach van het publiek én uitroepen van afkeer.)
Het schijnt trouwens dat het vooral de woorden ‘corn and peanuts’ zijn die voor flauwvallers zorgden onder de toehoorders. Misschien omdat het zulke alledaagse woorden zijn waar je makkelijk een beeld bij vormt én omdat je ze associeert met eten en omdat wat je op een onaangename manier met eten associeert, je misselijk kan maken.
Bij mezelf bemerk ik de meeste huivering als Palahniuk texturen beschrijft met woorden als rubbery of slimy — en dan is er nog het herhalen van dat woord ‘veins’.
Meer kan ik er beter niet over zeggen.
Wat je ook van ‘Guts’ vindt, het verhaal zit technisch ontzettend goed in elkaar en het is de moeite waard die technieken in kaart te brengen en zelf uit te proberen. Het is lijfelijk schrijven van het ergste soort, maar precies de technieken die Palahniuk hier hanteert, kun je óók gebruiken om prettigere reacties bij lezers op te roepen: honger, dorst, geilheid, bewondering.
*****
Vond je dit essay de moeite waard? Klik dan even op dit linkje naar BackMe.org. Daar kun je een donatie doen. Ben je een vaste lezer van deze nieuwsbrief of luisteraar van de podcast-versie? Dan kun je er ook voor kiezen elke maand een bedragje naar keuze over te laten maken. Daarmee help je mij om ‘Schrijven met Ouariachi’, de nieuwsbrief én de podcast, voort te zetten. Mijn dank is alvast oneindig!
Tot over twee weken!
Jamal Ouariachi
(PS: heb jij mijn jongste roman Herfstdraad al gelezen? Bestel hier je exemplaar, of doe er eentje cadeau!)