Beeldtaal
‘Al Pacino gaat samen met regisseur Barry Levinson werken aan de filmbewerking van een boek van Philip Roth, The Humbling.’
Zo luidt het nieuwsberichtje. De correcte interpretatie is vermoedelijk: Al Pacino gaat de rol vertolken van de acteur Simon Axler, die er op een kwade dag achter komt zijn talent kwijt te zijn (Openingszin: ‘He’d lost his magic’). Zo’n rol is Pacino op het lijf geschreven: als er iemand is die de worsteling met het vak van acteur kan laten zien, is hij het wel, getuige bijvoorbeeld het fascinerende Looking for Richard, een door Pacino zelf geregisseerde documentaire waarin hij op zoek gaat naar een manier om vat te krijgen op Shakespeares Richard III.
Regisseur Levinson is de man van Wag the Dog, Bugsy, Rain Man en Good Morning, Vietnam. Niet bepaald een subtiel type dus, al moet ik toegeven zijn latere werk niet te kennen. (De samenvattingen van Man of the Year en What Just Happened doen het ergste vrezen…)
Het pessimisme wordt gevoed door eerdere Roth-verfilmingen, zoals Elegy (naar The Dying Animal – prachtige titel, waarom moest die veranderd worden voor de film?) en The Human Stain. Laatstgenoemde werd vooral verpest door de onuitstaanbaar overacterende Nicole Kidman. Ook de verteller van het verhaal, Nathan Zuckerman – in het boek een bejaarde schrijver die worstelt met zijn lekkende onderstel wegens verwijderde prostaat – is in de film om onverklaarbare redenen een fris ogende maar karakterloze kerel van in de veertig. Nu ja, onverklaarbaar, het zal wel met Hollywoods smetvrees voor hoge leeftijd te maken hebben. Eén bejaarde per film is eigenlijk al teveel.
Een oude vuistregel in filmland luidt: goede boeken leiden tot slechte films, matige boeken kunnen grootse films opleveren. Bewijs in overvloed. Wegwerpromannetjes als The Birds, The Godfather en Jaws leverden monumentale films op. Uitzonderingen zijn er alleen om de regel te bevestigen (Atonement, No Country for Old Men).
Wat is toch het probleem bij boekverfilmingen? Een visieloos regisseur is vaak het ergste euvel. Dat je bij een verfilming literaire kwaliteiten als stijl en de binnenwereld van een personage kwijtraakt, ligt voor de hand. De mindere goden beperken zich dan vaak ook tot de ‘zichtbare’ feiten in een boek. Dat levert holle films op. Of nog erger: films met een voice-over…
Een goede regisseur werkt met een eigen beeldtaal en vervangt aldus de stijl van de schrijver door die van zichzelf. Daarom zijn boekverfilmingen door bijvoorbeeld de Coen Brothers wél geslaagd. Daarom is de volslagen krankzinnige boekverkrachting Adaptation van Spike Jonze en Charlie Kaufman zo geniaal. Daarom zijn er meer mensen die bij A Clockwork Orange aan de film van Kubrick denken dan aan de (overigens tóch betere!) roman van Anthony Burgess. Denk aan het volstrekt eigenzinnige Apocalypse now van Francis Ford Coppola, dat zich als zelfstandig kunstwerk uitstekend kan meten met Joseph Conrads roman Heart of Darkness, waar de film op gebaseerd is. Of neem Passolini’s verfilmingen van klassiekers als De 120 dagen van Sodom, Duizend-en-één-Nacht, de Decamerone en The Canterbury Tales: stuk voor stuk meesterwerken die volledig onafhankelijk van het bronmateriaal bestaansrecht hebben.
Nu ja, het kán dus wel. En daardoor blijf je toch weer hopen op het beste.
(Wie nog mooie voorbeelden van geslaagde boekverfilmingen heeft: aanvullingen zijn welkom op jamalouariachi[at]gmail.com)