Nels Fahner − 30/10/10, 00:00
Twee ambitieuze schrijvers debuteerden elk met vuistdikke romans. Peter Buwalda heeft een mooie stijl, maar Jamal Ouariachi maakt de worsteling van zijn hoofdpersoon pas werkelijk voelbaar.
Al meteen op de eerste pagina’s van ’Bonita Avenue’, de debuutroman van Peter Buwalda, word je overrompeld door diens stijl. Buwalda vertelt zijn verhaal, dat grotendeels in Enschede speelt, in lange, bedachtzame zinnen, met beelden die je een bijna fysieke leeservaring bezorgen. „Siem Sigerius was een gedrongen, donkerbehaarde kerel met een stel oren waarnaar je meteen moest kijken; ze waren kroppig, ze leken gefrituurd, en omdat Aaron gejudood had wist hij dat het bloemkooloren waren.”
Rondom Siem Sigerius, rector van de Twentse Tubantia University, ontvouwt zich een familiedrama. Als stiefdochter Joni Sigerius al een tijdje een relatie heeft met de jonge fotograaf Aaron Bever, begint Siem te vermoeden dat de twee iets uitspoken dat niet door de beugel kan. De rector, die altijd heeft gestreefd naar het hoogste en genoemd wordt als toekomstige minister van onderwijs, vreest voor zijn reputatie. „Hoe erg is dit? (…) Hoe erg is een dochter die zich prostitueert? () En is het wel prostitutie?”
Buwalda’s observatievermogen en zijn vaardigheid in het beschrijven van explosieve personages zorgen voor spanning in het verhaal. Bovendien pendelt hij vaardig tussen minstens drie perioden: hij begint in het jaar 2007, als het gezin al uiteengevallen is en Aaron en Joni terugkijken, dan komen we langzaam iets te weten over de tijd rond 2000, en wat daaraan voorafging.
Maar hoewel Buwalda imponeert met zijn stijl en met de manier waarop hij spanning opbouwt, houd je aan het eind het gevoel dat er méér in had gezeten. Dat Siem zich de wandaden van zijn stiefdochter Joni zozeer aantrekt dat hij tot een fatale daad overgaat, komt allemaal tamelijk abrupt over. „Als je het dan echt zo zwaar hebt gehad, papa, () waarom ben je dan gódverdomme geen verhaal komen halen?”, vraagt Joni zich af. Dat is precies de vraag waarmee de lezer blijft zitten. Daarmee is deze zo bedachtzaam vormgegeven debuutroman toch wat slordig afgehecht.
’De vernietiging van Prosper Morèl’, het debuut van Jamal Ouariachi, mag minder opvallend gestileerd zijn, de roman biedt wél de reflectie waarop je bij Buwalda zit te wachten. Ouariachi’s boek gaat over een nieuw bouwwerk aan het IJ in Amsterdam, ontworpen door de beroemde Nederlandse architect Remco Haak: „Het begon met een robuuste piramide die omhoogstak uit het water van wat het Oosterdok heette. Op zo’n dertig meter hoogte werd de piramide onderbroken door een weidse, enigszins holle schijf (). Daarboven zetten de piramidelijnen zich, veel steiler nu, voort in een taps toelopende, ranke toren.” Het gebouw van Haak staat voor het ideaal van de zelfbeschikking: de droom van de westerse mens om het leven eigenhandig vorm te geven, als een vlekkeloos kunstwerk.
Hoofdpersoon Prosper Morèl realiseert zich op een dag dat hij zijn burgerlijke leventje als psycholoog en echtgenoot altijd als een grap heeft gezien, dat hij het niet meende. Hij blaast zijn bestaan op en vertrekt naar Frankrijk, om te schilderen. „Hij wilde niet meer ironisch zijn. Hij zou de stemmen niet meer aanhoren die hem vanuit zijn oude leven toespraken met hun cynische opmerkingen over ’plattelandsromantiek’ en ’Bouquetreekstaferelen’ en ’clichématig quasikunstzinnig bohemiengedrag’ (…).”
Het knappe aan de roman is de dubbelhartigheid die uit de schets van de hoofdpersoon naar voren komt. Enerzijds wil Morèl niet ironisch zijn, anderzijds is hij een wandelende parodie op échte schilders als Vincent van Gogh. Soms beseft hij dat ook. „Je speelt toneel, Morèl, je verloochent jezelf, dit is escapisme van het goedkoopste soort.” Als lezer word je heen en weer geslingerd tussen sympathie voor de levensvreugde die Morél heeft gevonden en afkeer van het leugenachtige cliché waarin hij leeft.
Knap, dat een schrijver een dergelijke verscheurdheid teweeg weet te brengen.