Tjeempie, of: populisme in Luiletterland
Ook in het land van de literatuur wint het populisme terrein. Populisme hier te verstaan als: inspelen op de onderbuikgevoelens van de lezer door goedkope verdachtmakingen te uiten tegen een denkbeeldige elite.
Het begon onlangs met de aanklacht van schrijver Philip Huff tegen Parool-recensent Arie Storm. Met een zooi dubbelzinnige cijfers wist Huff handig aan te tonen dat Storm vriendjespolitiek bedrijft. Hier mijn reactie. Hilarisch is Huffs antwoord hierop, dat eindigt met een lofzang op de “beroepseer” van recensent Joost de Vries.
Ik moest daar smakelijk om lachen.
Joost de Vries, moet u weten, zit in de redactie van De Groene Amsterdammer en in de jury van de ECI Literatuurprijs. Op de shortlist van die prijs staat een roman van Marja Pruis. Marja Pruis zit óók in de redactie van De Groene Amsterdammer en is goed bevriend met Joost de Vries. Ze kopen samen onderbroeken voor Joost bij de H&M (ik heb daar geen foto’s van, u moet me op mijn blauwe Marokkaanse ogen geloven). De genomineerde roman van Pruis is opgedragen aan ene “Joost”.
De populist zou nu roepen: vriendjespolitiek!
Wat mij in ieder geval opvalt is dat Philip Huff Arie Storm gedrag verwijt dat hij van zijn goede vriend Joost de Vries blijkbaar prima kan tolereren.
Het gotspe-niveau van deze kwestie bereikte vandaag een nieuw hoogtepunt met een nu al op sociale media bejubelde column van NRC-criticus Arjen Fortuin. Die schrijft over Huff, Storm, mij en De Vries-Pruis, en zélfs geeft hij eerlijk toe dat hij ook weleens – anderhalf jaar geleden hoor, lieve lezertjes! – in een jury zat die een boek van NRC-medewerker Rob van Essen bekroonde. Fortuin neemt zichzelf dit kwalijk: hij had uit die jury moeten stappen.
Nobel hè, dat Fortuin zijn “fout” van anderhalf jaar terug toegeeft?
Nou, nee. Ik zie hetzelfde opgeheven vingertje als bij Huff: moreel zelfgenoegzaam maar niet echt consequent.
Precies twee weken geleden was ik bij de presentatie van de nieuwe roman van schrijver en NRC-medewerker Auke Hulst. Daar was ook zo’n beetje de halve boekenredactie van NRC Handelsblad aanwezig. In de gauwigheid turfde ik Toef Jaeger, Thomas de Veen en de eerdergenoemde Rob van Essen, en natuurlijk ook, ja hoor, Arjen Fortuin. Ze dronken een biertje, smikkelden van de buitengewoon lekkere hapjes die uitgeverij Ambo-Anthos serveerde, en een week later bracht NRC Handelsblad een 4-sterrenrecensie van Hulsts nieuwe roman.
“Waarom de literaire wereld best wat strenger mag zijn,” luidt de integere titel van Fortuins column.
U denkt nu misschien dat ik dat óók vind. Dat ik Auke Hulst misschien wel zijn mooie recensie misgun. Of dat ik de werkwijze van de NRC Handelsblad-redactie afkeur.
Dat is niet zo. Ik ben namelijk geen populist, in tegenstelling tot Huff en nu ook Fortuin.
De recensie over Hulsts boek is uitstekend beargumenteerd en geeft mij een helder beeld van een roman die ik nog niet gelezen heb. Dat doen de recensies van Arie Storm doorgaans ook. Zijn stijl mag sommige mensen tegenstaan, hij levert in zijn stukken altijd heldere argumenten en treffende voorbeelden. Tot grote droefenis van Philip Huff, ja, die door deze werkwijze tot twee keer toe flink te kijk werd gezet.
Misschien moeten we de illusie van objectiviteit en neutraliteit in de literaire kritiek eens opgeven. Dat is een anti-populistische gedachte. Het populisme schreeuwt dat in de achterkamertjes van de literatuur leden van de elite elkaar sterren en ballen toeschuiven. “Schande!” horen we de moreel zelfgenoegzamen gillen.
Maar de literaire wereld in Nederland is veel te klein voor een scheiding der machten: iedereen kent iedereen. Daar kunnen we maar beter open over zijn. Die “schande!” van de populisten bestaat niet zolang opvattingen openlijk beargumenteerd worden. Dat doet Storm, dat doet Fortuin, dat doen bijna alle literaire recensenten. Of je het nu met ze eens bent of niet: ze dragen argumenten aan. Op die argumenten kun je ze aanvallen, niet op de verborgen motieven die je bij hen veronderstelt.
En dat maakt van het ECI-gevalletje de uitzondering in dit verhaal. We kennen de argumenten van Joost de Vries niet om het boek van zijn vriendin Marja Pruis te nomineren. Het wordt hoog tijd dat hij zich daar eens over uitspreekt. Met argumenten. Dan mag hij wat mij betreft in die jury blijven zitten. En dan klap ik niet meer uit de school over waar en met wie hij zijn onderbroeken koopt. Maar kom me niet aanzetten met het woord juryrapport: ik wil een naam zien onder de argumenten. Of om het populistisch uit te drukken: namen en rugnummers, graag.