Jaar 1 (#2)
Zondag 2 april 2017
Vermoedelijk zal ik de komende tijd vaak de constructie overtreffende trap + zelfstandig naamwoord + ‘van mijn leven’ gebruiken, zoals nu: dit is misschien wel de wonderlijkste nacht van mijn leven. Er is een baby geboren en al gauw wordt haar moeder naar de operatiekamer gereden omdat haar placenta niet loskomt en zodoende operatief verwijderd moet worden.
Ik blijf achter in de verloskamer, met in mijn armen een in een doek gewikkelde dochter. Het is laat, tegen middernacht. Voor vrijwel alle vrouwen die een uur geleden nog om ons heen stonden en dingen schreeuwden als ‘persen! persen!’, zit de dienst erop. Ze nemen afscheid, wensen me geluk.
Ineens ben ik alleen met een baby.
Lange tijd zag ik mezelf als een weliswaar emotioneel gezond ontwikkeld maar toch hoofdzakelijk cerebraal en rationeel man. Sinds mijn debuutroman, die pas bij voltooiing over iets heel anders bleek te gaan dan ik gedurende de vierenhalf jaar van het schrijfwerk had gedacht, weet ik dat het anders zit. Dat ik me veel intuïtiever of instinctiever door het leven beweeg dan ik zelf meen te weten.
Ook nu, alleen met mijn gloednieuwe dochter in deze verlaten verloskamer, blijkt er iets onvermoeds in me te huizen waardoor ik niet met mijn mond vol tanden sta. Ik praat tegen haar, en ik heb geen onderwerp, geen redeneertrant, geen argumenten, geen kwinkslagen tot mijn beschikking, maar die heb ik ook niet nodig want die begrijpt ze toch niet. Ik blijk een geïmproviseerde monoloog te kunnen uitspreken die nergens over gaat en die eindeloos voortduurt, als het nodig is zal ik urenlang doorpraten. Volstrekt irrationeel.
Iemand heeft me op een rode knop gewezen. Als ik het echt niet meer weet, kan ik daar op drukken. Dan zal er een verpleegster komen aansnellen om me bij te staan.
Ik zal deze nacht, de wonderlijkste van mijn leven, verschillende malen van de knop gebruikmaken. Maar tussendoor praat ik en praat ik en praat ik.