Jaar 1 (#22)
Zaterdag 22 april 2017
Thomas Nagel, over wie ik afgelopen dinsdag en donderdag ook al schreef, besprak onlangs in de New York Review of Books een boek van filosoof en cognitiewetenschapper Daniel Dennett, From Bacteria to Bach and Back: The Evolution of Minds.
Dennett, daar hebben we een figuur te pakken die in deze aantekeningen nog geregeld zal opduiken, zo vermoed ik. De man beschouwt het als zijn levenstaak wonderen en illusies door te prikken. Ooit schreef hij het boek Consciousness Explained en die titel verklaart meteen al waarom zo veel mensen een hekel aan hem hebben: Dennetts pedanterie wekt ergernis op. En zijn verklaring van hoe dat bewustzijn dan precies zou werken, is in dat boek nergens bevredigend (misschien kom ik er binnenkort toe het wat uitgebreider te bespreken).
Dat geldt, als ik Thomas Nagel mag geloven, ook voor Dennetts nieuwe boek, hoe omvangrijk en gul de eruditie van Dennett ook mag zijn. Dat heeft met het volgende te maken. Dennett onderscheidt, in navolging van filosoof Wilfrid Sellars, twee manieren om naar de wereld te kijken: het manifeste beeld dat we van de wereld hebben omvat alles zoals het zich aan ons voordoet. Mensen, planten, schilderijen, apparaten, gedachten et cetera. Daar staat het wetenschappelijke beeld tegenover: de wereld van moleculen en atomen, van zwaartekracht en andere onzichtbare krachten, van quarks en snaren.
Dennett vergelijkt dat verschil met een computer: je hebt het manifeste beeld dat je op je scherm ziet, met gebruikersvriendelijke icoontjes die je kunt aanklikken en verslepen, en daarachter zit de harde, gecompliceerde computercode, nauwelijks te bevatten voor de gemiddelde gebruiker.
Als ik de review goed begrijp, beschouwt Dennett dat manifeste beeld dus als een illusie, opgeroepen door de wetenschappelijke ‘code’, of, om het in neurotermen uit te drukken: onze hersenen creëren de illusie van dat wat we waarnemen als ‘echte’ wereld. Onze ervaringen zijn illusies.
Ook ons bewustzijn valt daaronder, en dáár gaat Dennett volgens Nagel in de fout. Want hoe kan bewustzijn een illusie zijn als elke illusie een ervaring in dat bewustzijn is? Als je je dan ergens bewust van bent, ben je het eigenlijk niet, en dan zouden dus ook die illusies illusies zijn.
Anders gezegd: als illusies zich ergens bevinden, dan moet dat ergens toch op z’n minst echt zijn? Dus kan het mij niet toeschijnen dat ik bewust ben terwijl ik het niet ben. Je zou dit het klassieke Descartes-minimum kunnen noemen: de enige realiteit waarvan je zeker kunt zijn, is die van je bewustzijn. Cogito ergo sum, nietwaar?
Wat mij dan weer interesseert, maar waar Nagel niet op ingaat, is wat Dennett precies onder ‘illusie’ verstaat. Illusies zijn ‘niet echt’, maar ze bestaan wel, anders zou je er niet over kunnen praten. En de ervaring van een illusie is wel degelijk reëel, hoewel niet tastbaar. Wat is de bestaansechtheid van een gedachte?
Toch maar eens dat boek van Dennett aanschaffen, al betwijfel ik of hij met overtuigende antwoorden op die vragen komt.