Jaar 1 (#23)
Zondag 23 april 2017
Ik werd geïnterviewd in een bierbrouwerscafé, samen met Hanna Bervoets. Op dag 23 van J’s leven is het nog steeds moeilijk om haar thuis achter te laten. Ik let beter op mezelf als ik door de stad loop, steek niet over bij rood, niet omdat ik niet dood wil, maar omdat ik moet leven om haar vader te kunnen zijn. Je leeft niet meer voor jezelf, noemen de mensen dat geloof ik. Clichés komen nooit uit de lucht vallen.
Na afloop van het optreden bleef ik nog even naborrelen, maar de hele tijd met dat dubbele gevoel: ik moet mijn leven weer een beetje oppakken en zo’n openbaar interview is gewoon werk inclusief naborrel dus ik moet nog even blijven hangen maar eigenlijk wil ik gewoon onmiddellijk naar huis.
Toch genoot ik ergens ook van het uitstel. Net zo lang uitstellen tot je het bijna niet meer houdt, tot je ontploft. Onderweg terug naar huis deed ik om diezelfde reden nog een paar boodschappen. En toen: thuis.
Niks geen extatisch Hollywood-weerzien – nee, een glorieuze poepluier uit de hel kan ik krijgen. Ineens moet ik kokhalzen. Het is een smeerbende. We doen haar maar in bad. Het is heerlijk, dit, want interviewen maakt ijdel, doet je geloven dat je een belangrijk denker bent, maar hier sta ik weer, de billen van mijn dochter schoon te maken, het werkelijk belangrijke werk.
Na afloop ontdekken we een raar plekje onder haar rechteroksel. Ik kan niet goed uitmaken of het viezigheid is of irritatie of irritatie-met-pus of wat dan ook en het lukt niet om haar arm helemaal op te tillen: die houdt ze stijf tegen haar romp geklemd. Ik pak een boek. Dat is blijkbaar wat ik doe als ik het even niet meer weet. Niet googelen, nee, ik pak een boek. Het boek stelt gerust. We maken het plekje schoon. Het is natuurlijk niets, maar toch: elke schending van dat gloednieuwe lichaam is ontoelaatbaar.