Jaar 1 (#26)
Woensdag 26 april 2017
Nog wat schrijversmythologie, naar aanleiding van wat ik gisteren schreef. Mythologie ja, want als je je afvraagt ‘wanneer het allemaal begon’, ben je natuurlijk bezig je eigen geschiedenis mooier en logischer te maken dan die werkelijk is. Heel veel kinderen houden ervan toneel te spelen, maar slechts een enkeling wordt als volwassene acteur. Heel veel kinderen houden ervan proefjes te doen met behulp een scheikundedoos, maar slechts een enkeling wordt chemicus. En heel veel kinderen houden van verhaaltjes verzinnen en schrijven die verhaaltjes ook op. Maar slechts een enkeling wordt later schrijver.
Die herinnering van gisteren, over die Q – heb ik die verzonnen? Ik weet zeker van niet, maar wat is ‘zeker’? Ik was toen vijf, zes jaar oud. Ik ben nu achtendertig.
Wat ik wel zeker weet, is wat schriftelijk is vastgelegd. In 1990, toen ik elf jaar oud was, schreef mijn juf op de lagere school in mijn rapport, bij het onderdeel Taal: ‘Als jij later een boek zult schrijven, zal ik het zeker kopen (maar dan heb je me natuurlijk al een present-exemplaar gestuurd).’
Hoewel dat boek nog zo’n twintig jaar op zich zou laten wachten, bleven die woorden van haar altijd ergens op de achtergrond in mijn hoofd echoën. Als een zachte opdracht.
Ja, dat boek kwam er, alleen kon ik, toen het in 2010 eindelijk zo ver was, haar adres niet traceren. Afgelopen zomer kwam ik toch ineens met haar in contact en ook met een andere juf van wie ik op die school les had gehad, en met z’n drieën dronken we koffie op een zonovergoten terras.
F en ik zouden diezelfde avond per echo de allereerste beelden van ons toekomstige kind te zien krijgen. Ze leefde (maar dat het een ‘ze’ was, wisten we toen nog niet), het hartje klopte, ze was ongeveer negen weken oud, en ze was vermoedelijk ergens op Sicilië verwekt, waarschijnlijk het vulkaaneiland Stromboli of de heerlijke stad Messina, al was ietsje eerder óók mogelijk, en dat was de optie die F en ik het liefst in onze fantasie vastlegden: het Eolische eiland Salina, waar we zulke paradijselijke dagen hadden doorgebracht. O, als een of andere gerechtelijke instantie mij en mijn gezin daarheen zou verbannen – ik zou perfect gelukkig zijn.
Afgelopen week, als antwoord op ons geboortekaartje, stuurde mijn oude juf ons een boekje van Nijntje toe, getiteld De schrijfster.
‘Dit boekje was het kinderboekenweekgeschenk in 1990,’ schreef ze, op een begeleidend kaartje. Ja, het staat er echt: ‘1990’. Het jaar van die opmerking in dat rapport. Soms worden de mooie verbanden je gewoon in de schoot geworpen.
Het moet voor juffen en meesters vreemd zijn te beseffen dat hun woorden zo’n grote impact kunnen hebben op de kinderen in hun klas. Je maakt een grapje over een presentexemplaar, en vele jaren later blijkt zo’n kind dat te hebben onthouden, ernaar te hebben gehandeld: hij stúúrt je dat presentexemplaar.
Zo is het ook raar om te beseffen dat ik me van alles kan voornemen met betrekking tot de opvoeding van J, maar dat ze waarschijnlijk het meeste zal leren van opmerkingen die ik terloops maak, dat ik me vaak niet bewust zal zijn van wat wel en wat niet van invloed op haar zal zijn. Heel veel later zal ze het me misschien vertellen, als ze haar eigen mythologie geschreven heeft.