Air guitar
In de supermarkt kwam ik H. tegen, de vrouw van de bassist uit het bandje waarin ik vroeger zong en gitaar speelde. Ze wonen in de buurt, de bassist en H. en hun kinderen, ik zie ze vaker, en deze keer vroeg H. of ik nog weleens gitaar speel. ‘Zelden,’ zei ik. ‘Ja, voor mijn dochtertje pingel ik soms een deuntje.’
Wat ik niet zei is dat ik de laatste tijd weer air guitar speel. Als ik alleen thuis ben – vriendin naar haar werk, baby naar crèche of opa en oma – dan zet ik wat vieze rock op waar ik in mijn tienerjaren naar luisterde en gebaar met mijn vingers de gitaarpartijen mee in de lucht (omdat ik te lui ben om verse snaren op mijn oude Gibson Les Paul te zetten, te lui om ze te stemmen, te lui om mijn vingers weer soepel genoeg te maken voor het echte werk). De wah-wah-solo van ‘Sweet Child O’Mine’ van Guns N’ Roses (ik schaam me niet eens om het op te schrijven). Het vernietigende geweld van de solo uit ‘The Unforgiven’ van Metallica. Dat lekkere riffje van Slash uit ‘Always on the Run’ van Lenny Kravitz. Of, in een heel ander genre, dat sleepslome refreintje en dito solo uit ‘Glorybox’ van Portishead. Ik noem maar wat.
Nee, ik heb geen last van een midlife crisis, dank u.
De vrouw van de bassist was met haar vader, daar in de supermarkt. Wat ik tegenwoordig deed, vroeg de man. ‘Ik schrijf romans,’ zei ik. Het klonk als een goedkoop excuus.
Op weg naar huis herinnerde ik me dat we ooit, minstens tien jaar terug, met ons bandje op het huwelijk van de bassist hebben gespeeld. Een dag in de buitenlucht, voor het middaguur was het ja-woord gegeven, daarna was er drank, veel drank, een middag vol drank, een avond vol drank, en ons optreden stond gepland voor middernacht. We speelden de sterren van de nachtelijke hemel, opgetild door de alcohol en het prille huwelijksgeluk.
Een paar jaar later zei iemand tegen me: ‘O ja, jullie traden op tijdens dat trouwfeest. God, ik heb jullie zelden zo beroerd horen spelen als toen.’