Wie Jamal Ouariachi staande houdt op straat en hem vraagt hoeveel centimeter boekenrug Harry Mulisch bij elkaar geschreven heeft, krijgt, zo maak ik me sterk, een antwoord dat tot op de millimeter juist is. Hij zal erachteraan monkelen dat dat allemaal nu ook weer niet zó wereldveroverend was, en dat hij beter zal doen. En weet u, hij heeft er niet alleen de guts voor, maar ook het brein en de schrijvershand. In ‘Een honger’ (Querido), zijn derde roman, laat hij zijn hoofdpersoon betogen dat we toe zijn aan een andere omgang met pedofilie – niet het soort statement waarmee u de gesprekken op het communiefeest van uw nicht Roosjestraks uit het slop tilt. Maar staak het huiveren: ‘Een honger’ is geen apologie voor de braakbal uit Marcinelle en andere argumenten tegen de mensheid. Ouariachi gebruikt zijn personage vooral om de irrationale angst aan te klagen die onze lichamen vergiftigd heeft, en gooit en passant de aanname dat we gezond en bevrijd omgaan met onze seksualiteit aan diggelen.
Alexander Laszlo – de kiem voor zijn personage vond Ouariachi bij Nobelprijswinnar Carleton Gajdusek, die in 1976 de Nobelprijs voor de Geneeskunde kreeg – is de ster van de Nederlandse ontwikkelingshulp, met ook een concreet persoonlijk engagement: hij haalt Ethiopische kinderen naar Amsterdam, voedt ze en voedt ze op, en laat ze daarna terugkeren. Maar zijn leven verkleumt wanneer hij veroordeeld wordt voor het vermeende misbruik van één van die pleegkinderen.
Pedofilie en ontwikkelingshulp, daar krijg je een boek mee vol. Maar nog voller moet het, vindt Ouariachi: als Laszlo aan Aurélie, met wie hij ooit gelukkig was, vraagt om zijn biografie te schrijven, krijgen we ook nog het relaas van een in de vangrail gestuurde liefde.
‘Een honger’ is met bijna zeshonderd pagina’s onmodieus lang, maar een trimester vakantie heeft u niet nodig: het láát zich lezen. Ouariachi heeft het spannend gemaakt en hyperintelligent, en helder als een verliefdheid. In die weelde worden de imperfecties (het personage Alice is van wak bordkarton, sporadisch stuurt Ouariachi een formulering de deur uit met een slonzig parfum, en die samples vanGrunberg, Campert en co. zitten in de weg) als vanzelf details.
‘Wat me ook bezielde,’ houdt Aurélie zich ergens voor, ‘ik ben, geloof ik, bezig ervan te genezen.’ Sublieme nonsens zijn het: we genezen nooit helemaal, en al zeker niet van de wrede liefde. Daarom ga ik nu het laatste hoofdstukje herlezen – een gekmakend mooie idylle waar je koorts van krijgt. Wie ‘Een honger’ leest, weet dat er Jeff Buckley bij moet. (jm)
3 van 4 sterren