De ex die terugkwam
door Dries Muus
Aurélie had liefst nooit meer aan hem gedacht, maar opeens is hij er weer: haar ex Alexander, gevierd weldoener én veroordeeld pedofiel. En die twee gezichten heeft hij nog steeds. Jamal Ouariachi schreef een gedurfde roman vol treffende neologismen, jaloersmakend rake zinnen en diepe empathie voor zijn hoofdpersonen.
We hebben allemaal wel één gestoorde ex, en met een beetje pech meerdere. De ex met de woedeaanvallen, of juist de chronisch zwijgende ex, de ex die overal en altijd wilde, de ex die nooit wilde. Aurélie Lindeboom wint het, qua gestoorde exen, van iedereen. Maar de rampen met haar ex laten zich niet echt omvormen tot geschikte zomeravond-anekdotes. Alexander Laszlo is het type ex dat je het liefst verzwijgt, of beter nog, vergeet: de ex die pedofiel bleek.
We ontmoeten Aurélie tien jaar na de ellende met Alexander. Ze is een toegewijde partner en moeder, al krijg je soms de indruk dat de belangrijkste relatie in haar leven die met haar smartphone is. Ze heeft een leuke, drukke baan als redactrice bij een DWDD-achtig programma, woont met haar goeiige man en schattige dochter in een mooi huis op het Prinseneiland. Een geslaagde dertiger, kortom.
Toch wordt het kalme huiselijke geluk al vanaf de eerste pagina’s bedreigd. De ontspannen zondagavondsfeer in huize Lindeboom heeft een sinistere ondertoon. Dat bereikt de schrijver met ogenschijnlijk simpele middelen, heel subtiel: Aurélie schrikt even van een laken aan het wasrek. Iets later heeft ze het gevoel dat er een of andere gek achter het douchegordijn staat. Alledaagse schrikreacties. Idiote angsten. Maar toch: samen met Aurélie ben je direct op je hoede. Natuurlijk is het allemaal een aankondiging van De Terugkeer Van De Ex. Na jaren stilte zoekt Alexander Laszlo weer de publiciteit. Dat levert meteen rumoer op: Laszlo was ooit een succesvol weldoener, de verpersoonlijking van daadkracht en charisma, hét gezicht van de Nederlandse ontwikkelingshulp. De Nederlandse Bob Geldof. Die werd veroordeeld voor het misbruiken van een van zijn adoptiekinderen.
De ooit zo flamboyante, onweerstaanbare held is een verbitterde oude man geworden. Hij wil Aurélie’s hulp bij het schrijven van zijn memoires. Simpel boekje, niks bijzonders verder: wat schetsen en herinneringen, een globaal levensverhaal. O ja, en een pleidooi voor een pedofiel-vriendelijke samenleving. Aurélie besluit hem te helpen. Terwijl de ex-geliefden Laszlo’s geschiedenis en principes opdiepen, krijgen we ook inzicht in hun huidige levens en hun voorbije liefde, de euforische, epische dertien maanden dat ze samen waren, voordat alles misging. Er wordt constant heen en weer gesprongen, in de tijd, maar ook in toon, vorm, genre. Een roman met meer verschillende stemmen is nauwelijks denkbaar. Al die stemmen en verhaallijnen bouwen op naar de antwoorden op een handvol cruciale vragen: wat is er precies gebeurd met Laszlo en zijn pleegkind? Is hij schuldig of onschuldig? Duivel of weldoener? Kan het eigenlijk ooit wel zo zwart-wit zijn?
Een honger is de vierde roman van Jamal Ouariachi (1978). Ouariachi debuteerde in 2010. Zijn werk werd steeds overwegend goed ontvangen, en terecht. Maar op basis van die geslaagde eerdere romans had je nooit kunnen voorspellen dat er een boek als Een honger aankwam. Je merkt het al vanaf de eerste pagina’s: hier is een schrijver aan het woord die geen genoegen neemt met het voor de hand liggende alternatief. Dit is een schrijver die van elke alinea, elke zin iets bijzonders probeert te maken, en daar vrijwel elke keer in slaagt. Ouariachi trekt alle registers open, en komt overal mee weg.
Die durf, die originaliteit, zien we terug op elk niveau: thema’s, plot, visie, structuur, stijl. Niet alleen Ouariachi’s zinnen zijn origineel — ook zijn losse woorden. Een honger staat vol met rake, originele neologismen: Aurélie’s man Philip laat een ‘mompelbrom’ horen. De fietsrit naar haar werk is een ‘vloektocht’. En zo zijn er veel meer: mageremensenmassa, flauwekulreligie, kledingtreuzel, schoftocratie, zonnebrilzwart, weldoenerskitsch, enzovoort. Steeds zijn de nieuwe woorden goed gevonden, en belangrijker: ze zijn functioneel, passen bij de toon van de personages.
De zinnen zijn jaloersmakend raak. Dat zit ’m in simpele beeldende omschrijvingen: Aurélie’s eindredacteur ‘kucht een lachje’, in Laszlo’s villa hangt ‘een onaangenaam bruine geur’, Aurélie die tijdens een lome vakantie ‘luistert naar de krekels die de stilte een stem geven’. En er zijn de krachtig verwoorde observaties: ‘Goeddoen is nu een vies woord geworden. Ontwikkelingshulp is een smerige industrie. Slachtoffers zijn slapjanussen.’
Het sterkste deel van de roman is misschien wel de episode in de Ethiopische hongerkampen. Keihard en diep doorvoeld, hartverscheurend en weerzinwekkend. De hongersnood is zo levendig, zo beeldend neergezet dat je meteen naar eten grijpt — en dat je je daarvoor schaamt. Zonder te preken, zonder zijn gevoel voor ironie te verliezen, maakt Ouariachi je bewust van het genadeloze verschil tussen rijk en arm. Alles is geladen: een Nederlandse arts die vertelt over de hongersnoden, terwijl hij een bitterbal in de mosterd doopt, Aurélie’s herinnering aan een typisch westers standaardzinnetje als ‘mag het een onsje meer zijn’ — het krijgt allemaal iets immoreels, of op zijn minst een wrange bijsmaak.
Ouariachi zet je aan het denken, ontroert je, maakt je aan het lachen. Soms irriteert hij je. De hele roman door wordt er met citaten en verwijzingen gestrooid (twee fictieve geleerden heten Dedalus en Bloom — een Nabokoviaanse knipoog naar Joyce). Zo op twee derde ontaardt het verhaal in een medley van parodieën en pastisches (Campert, Grunberg, Bret Easton Ellis, Woolf, onder vele anderen). Er is een pagina vol zinnen met ‘air quotes’, een pagina vol zinnen die eindigen op uitroeptekens, een paar pagina’s vol compleet verzonnen woorden, een alinea in geheimschrift, waarvan de sleutel verderop in een voetnoot wordt gegeven. Het is allemaal van een speelse virtuositeit, vaak grappig, maar op den duur ook wat vermoeiend, en naarmate we dichter bij het einde komen, gaat het steeds meer ten koste van het verhaal.
Zonde, want dat verhaal is juist zo sterk. Groots en intiem, Ouariachi sleept je mee over drie continenten, maar ook in de gedachtewereld van Aurélie en Laszlo. Je geeft Laszlo — een veroordeeld pedofiel — verrassend vaak gelijk: over ontwikkelingswerk, over warhoofdige Franse filosofen, maar ook over de hysterische hedendaagse omgang met seksualiteit. Je kan niet anders dan met hem meevoelen.
Hoe beter je iemand kent, hoe moeilijker het wordt om diegene te veroordelen, toont Ouariachi aan, en weinig schrijvers dalen zo diep in hun personages af als hij. Een honger is niet alleen een catalogus van weergaloze zinnen, maar ook een wonder van verbeelding en empathie.
(Bron: HP/De Tijd, juli/augustus 2015)